Ons leven staat stil
Het is vrijdagmorgen 11 september. De wekker gaat al vroeg en het is moeilijk om ons bedje uit te komen. Ons kleine nachtspookje was vannacht weer een paar keer wakker en dat zorgde voor een onrustige nacht. En nu, net nu we haast hebben, heeft Levi besloten dat die vanmorgen lekker wil uitslapen. Timon vertrekt gauw naar zijn werk en ik stuur mijn schoonmoeder een berichtje of ze Levi misschien wil ophalen, dan kan ik hem lekker laten slapen. Dat wil ze, fijn! Ik heb alle tijd om mijn spullen te pakken en de tas van Levi klaar te maken. Maar dan besluit ons lieve kleine draakje om toch maar wakker te worden. Ik haal hem uit zijn bedje. Eerst nog even lekker samen knuffelen op de bank. Levi is vrolijk, hij lacht naar me en grijpt met zijn handjes naar mijn gezicht. Ik heb nog 5 minuutjes en dan moet ik echt naar mijn werk en mijn schoonmoeder is onderweg naar ons huis om Levi op te halen. Ik trek vast zijn pyjama uit en zoek kleertjes uit. Dan gaat de bel, mijn schoonmoeder is er. Ik vertel nog snel in alle haast dat de tas klaar staat, de kinderwagen staat beneden in de berging en ik ben rond 4 uur wel weer thuis. Ik neem afscheid, ik geef Levi een dikke kus en vertrek naar mijn werk.
Om 9 uur krijg ik een lieve foto van mijn schoonmoeder in de app. Levi zit op de grond samen met Jet. Ze zijn lief aan het spelen. Leuk om te zien, en ik weet dat het goed gaat, gelukkig!
10:47 een berichtje van mijn schoonmoeder:
"Nu slaapt hij lekker. Gaan straks naar de markt."
Ik reageer er niet op, ik heb zojuist de klas beloofd dat we lekker naar de speeltuin gaan en ze staan al netjes in de rij op mij te wachten. We lopen naar het hek en dan belt mijn schoonmoeder. Ik neem de telefoon op en hoor: Caroline, je moet nu naar huis komen. Het gaat niet goed met Levi. Rij rustig en voorzichtig. Meteen weet ik dat het niet goed is. Ik raak en paniek en vraag wat er is. Ik schreeuw. Gaat hij dood? Wat is er aan de hand? Ik ben in paniek en ren terug de school in. Ik roep naar mijn collega dat ik weg ben en dat het niet goed gaat met Levi. Meer dan dat kan ik niet zeggen. Ik weet niet meer dat dit. Maar mijn gevoel zegt me dat het niet goed is. Ik ren naar de auto.
In de auto probeer ik mijn schoonmoeder nog te bereiken. Maar ze neemt niet op, ik bel nog een keer en nog keer. Ik huil, ik schreeuw, ik ben boos. Het is mijn kind! Ik wil weten wat er is. Niks zit mee in het verkeer. Er rijd een vrachtwagen voor me en ik probeer rustig te blijven. Het lukt, ik probeer tegen mezelf te zeggen dat het goed komt. Er is al een keer eerder een ambulance gekomen en toen viel alles mee. Dat is nu weer zo! Maar direct daarna ben ik weer in paniek. Ik roep en schreeuw naar God. U kunt voor hem zorgen, Heere! Wees bij Levi. Alstublieft Heere, Alstublieft!! Het is het enige wat ik kan bidden. Meer woorden heb ik nu niet.
Ik probeer Timon te bereiken, die neemt gelukkig wel op. Ik hoor dat hij op de fiets zit. Hij is dus ook gebeld en onderweg naar huis. Vanaf dat moment weet ik dat het echt heel ernstig is. Als wij beide zijn gebeld, als wij beide direct naar huis moeten. Het is niet goed!
Ik rij het dorp in. Over de Akkerweg, ik zie langs beide kanten van de weg mensen staan. Het maakt me bang, waarom? En dan rij ik de straat in waar mijn schoonmoeder woont. Ik zie overal mensen, ambulances en veel politie. Ik roep naar de politie: "Het is mijn kind!" Meteen rent de politie met mij mee naar de plek waar Levi is. Ik zie een vrouw staan met een baby in haar armen. Ik wil het kindje pakken omdat ik denk dat het Levi is. Maar hij is het niet.
Ik loop met de politie mee het huis in. En daar ligt hij. Ons lieve kindje. Onze lieve Levi. Zijn oogjes staan half open en ik zie heel veel mensen om hem heen zitten. Hij wordt gereanimeerd. Ik wil het niet zien, maar ik wil ook niet wegkijken. Ik kan niks, ik mag niks. Ik mag wel tegen hem praten. Maar waarom? Wat moet ik zeggen? Het kindje wat daar op de grond ligt, is niet de Levi die ik ken. Hij ligt daar maar, zijn hartslag is er gelukkig weer maar hij word nog wel beademd. Ik wil vragen of die het red, maar ik durf het niet. Ik ben bang voor het antwoord. In plaats daarvan vraag ik of het goed komt. Maar ook dat kunnen ze me niet zeggen. Ze leggen Levi op de brancard. We lopen naar buiten en dan zie ik Timon aan komen rennen. Timon is spierwit, ik geef hem een knuffel, we huilen.